Vanwege de verwachte toenemende droogtestress in Nederland is er een toenemende interesse in de wintereik. De wintereik (Quercus petraea) is een inheemse boomsoort in Nederland die minder algemeen is dan de erop lijkende zomereik (Q. robur). Hij is goed te herkennen aan de langere bladsteel en het regelmatig gelobde blad. Beide eikensoorten hebben een belangrijke rol in het voedselweb van het bos. De wintereik kan op armere gronden groeien en is minder droogtegevoelig dan de zomereik.
Welke
herkomsten van wintereik zijn beter bestand tegen klimaatverandering: onze
eigen autochtone populaties of herkomsten uit België of Frankrijk? En welke
opstanden produceren de mooiste en grootste bomen? Om deze vragen te
beantwoorden legt het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) in
samenwerking met Staatsbosbeheer proeven aan met wel 32 verschillende
herkomsten van de wintereik.
In de wintereikenproeven staan boompjes opgekweekt van eikels die geoogst zijn uit oude Nederlandse eikenbossen. Deze staan tussen boompjes uit België, Duitsland, Frankrijk en zelfs een herkomst uit Oostenrijk. Samen groeien ze op onder vergelijkbare omstandigheden, zodat er uiteindelijk bepaald kan worden welke herkomsten onder Nederlandse omstandigheden goed groeien. De bomen worden de eerste 20 jaar regelmatig gemeten. Als eerste wordt de overleving en het tijdstip van bladuitloop beoordeeld. Stamvorm, hoogte en diametergroei kan pas beoordeeld worden als de bomen ouder zijn. Aangezien ook de bodem van belang is, wordt de proef zowel op een armere zandbodem in Amerongen aangelegd als op een rijkere oude akker in Drenthe. Drie vergelijkbare proeven worden ook in België aangelegd door het INBO (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek). Om de bomen zoveel mogelijk de kans te geven om ongestoord op te groeien, zijn beide proefvelden omrasterd. Zo worden de boompjes beschermd tegen vraat en veegschade van reeën.
Bron: Wur.nl/
NatuurNetNieuws, uitgave van platform GROEN! natuurlijk:
www.groen-natuurlijk.nl